Plantenwerkgroep

Elke drie weken wordt op maandagavond een speciaal onderwerp gekozen waar we meer van willen weten. Iedereen brengt bijpassend materiaal en z’n deskundigheid mee. Het is dus geen cursus maar bijeenkomsten waarbij van ieder enige inbreng verwacht wordt. Om mee te draaien is het eindniveau van de wilde plantencursus voldoende. De plantenavonden zijn heel geschikt om de kennis die tijdens de wilde plantencursus is opgedaan, ‘warm’ te houden en uit te breiden.

Kom gerust een keer kijken. Je bent van harte welkom, maar meld je wel even aan bij Cor van Hoften, via secretaris@arnhem.knnv.nl. Hij is de coördinator van deze groep. We komen samen in het Natuurcentrum Presikhaaf in Arnhem van 19.30 -21.30 uur.
Ruitenberglaan 4 Arnhem Stadsboerderij Presikhaaf.

NAALDBOMEN HEIDERUST

Cor van Hoften heeft voor de Naaldbomenwandeling op begraafplaats Heiderust onderstaande informatie geschreven.

Het leuke van deze wandeling is, dat er van al deze beschreven naaldbomen niet één inheems is. Nu is dat ook niet zo moeilijk want we weten slechts van twee soorten zeker dat ze inheems zijn namelijk de Venijnboom (Taxus bacata) en de Jeneverbes (Juniperes  communis). De rest komt van andere delen van de wereld maar zijn hier soms al heel lang aanwezig. De oudste bomen staan hier sinds 1912. In 1913 is deze begraafplaats in gebruik genomen.

1.Leylandcipres (Cupressocyparis × leylandii)

Dit is een vertegenwoordiger van de dwergcipressen  en valt onder de Cipresfamilie (Cupressaceae). Hier is ie verre van dwerg.  Het leuke van deze conifeer is dat het een spontane kruising is van Chamaecyparis nootkatensis x Cupressus macrocarpa. Twee soorten die in de vrije natuur nooit zouden kruisen daar ze uit hele verschillende delen van de USA komen. De eerste kruising werd al in 1870 ontdekt in Ierland in Rostrevor, door ene  Alan Mitchell, een expert in coniferen. Velen schrijven echter de ontdekking toe aan C.J.Leyland in 1888 vandaar de naam. Deze kruising is steriel en maakt dus geen zaad. Je kunt ze echter makkelijk stekken. De wat grotere, ronde kegels kunnen een doorsnede hebben tot wel 5 cm en hebben op de 4 tot 6 schubben kleine stekeltjes. Als er geen kegels zijn, is het moeilijk om hem te onderscheiden van de Lawsoncipres. Er zijn heel veel  cultivars in de handel die, door de snelle groei, vooral gebruikt worden voor heggen.

2. Blauwe spar (Picea pungens)    

Deze tot de Dennenfamilie (Pinaceae) behorende spar, ook wel blauwspar genoemd, komt van nature voor in de Rocky Mountains van Zuidoost-Idaho tot aan New Mexico en groeit op 1800-3000 m. hoogte. Pungens slaat op de scherpe naalden die 1,5-3 cm lang zijn en ruitvormig op dwarsdoorsnede. Ze zijn dof grijsgroen tot glimmend blauwgrijs. In wilde populaties varieert de kleur van boom tot boom sterk. Op de onderkant komen twee lichte strepen met huidmondjes voor. De slanke cilindrische kegels hangen aan de takken en zijn 6-12 cm lang. Er zijn vele cultivars van gekweekt vooral met grijs/blauwe naalden en dat is in siertuinen een van de meest aangeplante coniferen. Ook wordt hij tegenwoordig veel  als kerstboom verkocht.

3. Sikkelcipres (Cryptomeria japonica)

Deze bomen behoren tot de Cipresfamilie (Cupressaceae). De boom is endemisch in Japan. James Cunningham, arts in dienst van de East India Company, was de eerste amateur planten jager uit  Europa in China Hij ontdekte deze soort al in 1700 in Japan. Het is de enige soort in het geslacht Cryptomeria, een zogeheten monotypisch geslacht. De zaden kwamen pas in 1842 naar Groot Brittannië. Opvallend zijn de stekelige, sikkelvormige naalden en dito kegels. Deze volwassen bomen zie je het meest in arboreta of parken. In tuinen vind je vaak de vele cultivars

4.Californische of Lawsoncipres  (Chamaecyparis lawsoniana)

De soort behoort ook tot de dwergcipressen en komt van nature voor langs de west kust van de VS. De soort is vernoemd naar een beroemd brits cipressenkweker Charles Lawson. De Lawsoncipres heeft heldergroene, driehoekige, schubbige bladeren die zijn bevestigd aan afgeplatte, horizontale twijgen. Alsof er met een strijkijzer overheen is gegaan. De mannelijke kegels zijn karmijnrood en knotsvormig. Ze worden 5 mm lang en zitten aan de toppen van de twijgen. De 7-8mm grote vrouwelijke kegeltjes zijn groen en bolvormig. Deze zitten opvallend aan de toppen van kortere twijgen. Rijpend ontwikkelen ze zich tot houtige, purperbruine kegeltjes. Van deze soort zijn inmiddels al meer dan 200 cultivars in de handel. Hier op de begraafplaats staan veel grote exemplaren kijk maar eens goed om je heen.

5. Fijnspar  (Picea abies)

Deze tot de Dennenfamilie (Pinaceae) behorende soort is een van de twee Europese inheemse soorten. De tweede soort komen we verder op nog  tegen. Het is onze oude kerstboom die inmiddels al is ingehaald door de veel duurdere Norman- of Blauwspar.

 De solitaire naalden staan op  zogenaamde bladkussentjes die blijven staan als de naalden afvallen. Daardoor voelen die takken ruw aan.  De naalden zijn aan alle zijden donkergroen en staan rondom de twijg. Ze zijn stijf en scherp gepunt, hebben een vierkantige doorsnede en worden 1 tot 2,5 cm lang. Naalden kunnen 5 tot 7 jaar oud worden. De vrouwelijke kegels zijn rechtopstaand en eivormig. Ze komen alleen voor in de top van de boom. Na bestuiving en bevruchting ontstaan er 10-16 cm lange, donkerbruine, cilindrische kegels (november tot december), met iets gegolfde schubben. Deze kegels hangen omlaag en vallen in hun geheel af. De meeste soorten vind je in China en Noord-Amerika. Deze boom levert ons het welbekende vurenhout dat veel in de bouw wordt gebruikt. Verder wordt uit de hars terpentijn gewonnen.

6. Douglasspar (Pseudotsuga menziesii) 

 De soortaanduiding menziesii is een eerbetoon aan Archibald Menzies, een Schotse natuuronderzoeker die als eerste de boom ontdekte op het Vancouvereiland in 1791.De boom hoort thuis in de Dennenfamilie (Pinaceae) en is de enige vertegenwoordiger in dit geslacht (monotypisch). Hij komt langs de west kust van de VS voor van Canada tot Mexico. Ze kunnen daar wel 100m hoog worden. De naam eert David Douglas, de Schotse botanicus die als eerste de boom introduceerde bij kwekers in 1826. De schors wordt later kurkachtig, roodbruin of purperkleurig. Er komen dan diepe groeven en richels in te zitten. De takken zijn bleek of geelachtig groen en zijn met fijne haartjes bedekt. De Douglasspar heeft buigzame, aromatische (fijn wrijven, welke geur?) op steeltjes staande naalden van 2-3 cm lang. Aan de onderzijde zitten twee witte strepen zijnde de huidmondjes. Ze staan apart en laten na afvallen een glad, eirond litteken achter aan de tak. De karakteristieke kegels zijn dofbruin en rolrond. Ze zijn 5-10 cm lang. Elke dekschub heeft drie tanden die naar buiten wijzen. Hoe oud was de volgens mij nog zeer vitale omgezaagde Douglas? Kwestie van jaarringen tellen.

7 Reuzenlevens-boom  (Thuja plicata)

Het is een boom uit de Cipresfamilie (Cupressaceae) ondergebracht in  het geslacht levensboom (Thuja). Hij komt oorspronkelijk voor in westelijk Noord-Amerika. Deze soort kan wel een goede 1000 jaar oud worden. Het bijzondere is dat hij takken maakt die de grond raken en daar weer opnieuw wortelen zoals je hier ook ziet. Zonder vruchten lijkt hij veel op de Chamaecyparis maar hier staat de topscheut rechtop en bij Chamaecyparis hangt ie over. En bij fijnwrijven geven de bladeren  een geur af die door sommige auteurs wordt beschreven als ananas?  De houtige vruchtjes lijken erg op een tulpje. De kleur van de takjes/bladen is opvallend glanzend en meestal veel donkerder groen dan bij de Westerse levensboom (maar bij tal van variëteiten geldt dat weer niet). Het hout staat bekend onder de naam western red cedar en heeft een zeer aangename geur, die lange tijd aanwezig blijft. Het rot niet. Indianen maakten er totempalen en kano’s van. In de huizenbouw wordt het vaak gebruikt als dakbedekking.

8.Grove den (Pinus sylvestris)

De soort hoort thuis in de Dennenfamilie (Pinacaea). Er zijn ongeveer 100 soorten dennen waarvan er alleen al 36 uit N.Amerika komen. Ze zijn wijd verspreid en leveren veel waardevol hout (grenen).  Het is de enige Noord Europese soort die de laatste ijstijd heeft overleefd.

Opvallend is meteen de rode schors en de sterk naar hars geurend takken. De ronde tot 8 cm grote  naalden zijn gedraaid en staan in een vliezige schede meestal met twee bij elkaar. De 7 cm grote kegels  verkleuren naar grijsbruin en zitten twee aan twee op steeltjes. Als de bomen oud zijn, zoals hier, valt direct op dat er alleen nog takken bovenin zitten. Er zijn hier in 1912 tweeduizend  Grove dennen geplant. Hoeveel er daar nog van over zijn? Van oudsher is de boom een belangrijke leverancier van terpentijnolie, hars en teer. Hij is in Nederland veel aangeplant op de zandgronden vooral als leverancier van het mijnhout.

9. Servische spar (Picea omorika)

Ook deze tweede inheemse Europese soort behoort tot de Dennenfamilie(Pinaceae) .  De Servische spar komt van nature voor in het grensgebied van Servië en Bosnië. Hij werd pas in 1877 ontdekt door de Servische botanicus Josif Pančić. De boom heeft weinig concurrentiekracht en wordt met uitsterven bedreigd. Hij staat dan ook op de internationale rode lijst als bedreigd.

De naalden zijn 1 tot 2 cm lang en bijna 2 mm breed. De doorsnede is vlak. Jonge naalden zijn grasgroen en kleuren later donker- tot diep blauwachtig groen. Op de onderkant zijn de huidmondjes in twee witte, brede rijen gerangschikt. De naalden staan radiaal rondom de twijgen en vallen niet zo snel uit vandaar dat ook deze soort vaak wordt gekweekt als kerstboom. De vrouwelijke, rijpe, bruine, langwerpig-eivormige kegels zijn 4 tot 6,5 cm lang.  Ze vallen in hun geheel af. Doordat ie goed bestand is tegen luchtverontreiniging, zie je hem nog wel eens in steden aangeplant.

10. Canadese hemlockspar (Tsuga canadensis)

Tsuga’s horen ook thuis in de grote Dennenfamilie (Pinaceae). Er zijn maar 9 soorten in dit geslacht. Vier komen er  in Noord -Amerika en voor en vijf in Azië. Er zijn twee soorten die erg op elkaar lijken namelijk de Oosterse en Westerse Hemlockspar. Onder beide soorten vind je veel kleine, bruine ovale kegeltjes. Die kegeltjes van deze twee soorten zouden verschillen in de top en de naalden zouden aan de onderkant en de aan de voet verschillen althans volgens de Heukels. Ik moet eerlijk zeggen dat ik er via de determinatie sleutel van Bomengids.nl er niet uit kwam en zij ook niet. Ik heb daarom maar gekozen voor de Canadees omdat die hier het meest is aangeplant in Nederland. De westelijke houdt meer van kustgebieden met een hoge luchtvochtigheid. Op de begraafplaats staan er verschillende dus vergelijkingsmateriaal genoeg. Succes .

11. Kransspar of Japanse parasolden (Sciadopitys verticillata)

Deze bomen hebben sinds kort een eigen familie de Sciadopityaceae met maar één vertegen-woordiger en dat noem je monotypisch. Er zijn alleen maar fossiele overblijfselen van andere soorten. Het is een levend fossiel zou je kunnen zeggen.

De soort is ontdekt door von Siebold in 1861 en is endemisch in het zuiden van Japan. Het is één van de vijf heilige bomen en daarom wordt hij vaak bij tempels geplant. Hij kan honderden jaren oud worden. De 6-13 cm lange naalden staan in kransen en lijken een beetje op de baleinen van een parasol . De vrouwelijke kegels  zijn 8 – 12 cm en doen er 18 tot 20 maanden over om volgroeid te zijn. Nadat het zaad is verspreid vallen ze uit elkaar. Kun je er een vinden? De boom staat internationaal op de rode lijst als kwetsbaar. Dat komt omdat hij zo langzaam groeit en daardoor niet veel meer wordt aangeplant.    

12. Atlasceder (Cedrus libani subsp.atlantica)

Alweer een vertegenwoordiger uit de Dennenfamilie (Pinaceae) dit keer uit het geslacht Cedrus. Hij komt voor in het Atlasgebergte en werd pas in 1839 uit Marokko naar Frankrijk gebracht. De naalden staan in bundels van >10 aan de takken, zijn blauw/grijs en zo’n 2.5 cm. lang. Vrouwelijke kegels zijn rechtopstaand en rolrond. Ze rijpen in twee jaar tot een bleke, paarsbruine kleur en zijn dan 5-8 cm lang. Als de zaden rijp zijn vallen de schubben  en laten dan de gevleugelde zaden vrij. Veel illegale kap heeft er voor gezorgd dat de soort nu op de internationale Rode Lijst stat als ‘bedreigd’.